Dringend nood aan een gesprek? Bel nu gratis 1813.

Signalen

De meeste mensen die overgaan tot zelfdoding, proberen dit aan hun omgeving kenbaar te maken. Ze sturen signalen uit dat ze zich hopeloos en machteloos voelen. Deze signalen worden vaak niet herkend en erkend door hun omgeving.

Het is dan ook belangrijk dat alle mensen kennis hebben van deze signalen en ze ernstig nemen. Hoe vlugger deze signalen opgemerkt worden, hoe sneller hulpverlening kan ingeschakeld worden. Waar kan je op letten? Welke denkpatronen kunnen er aan de basis liggen?
Welke omgevingsfactoren kunnen een rol spelen? 

1. Directe verbale boodschappen

  • “Jullie zullen me nog missen”
  • “Ik zal jullie laten voelen wat het betekent als ik er niet meer ben”
  • “Ik wou dat ik dood was”
  • “Hoe kan je best zelfmoord plegen?”
  • “Ik ben zo alleen dat ik liefst er gewoon niet meer wil zijn”

2. Indirecte verbale boodschappen

  • “Ik zie het niet meer zitten”
  • “Ik zou willen slapen en nooit meer wakker worden” n “Niemand kan mij helpen”
  • “Ik ben voor niets goed”
  • “Ik zal jou straks niet langer in de weg staan”
  • “Het is het niet waard om verder te leven”
  • “Ik kan de pijn gewoon niet meer aan”
  • “Het heeft allemaal geen zin meer”
  • “Het leven is te zwaar”
  • “Jij zou een stuk beter af zijn zonder mij”
  • “Niemand begrijpt me”
  • “Ik heb het gevoel alsof er geen uitweg meer is”

3. Non - verbale signalen

  • Sociale isolatie: zich terugtrekken van beste vrienden, familie,...
  • Verwaarlozen of plots opgeven van hobby’s
  • Depressieve, sombere stemming
  • Plotse woede-uitbarstingen, huilbuien zonder directe aanleiding
  • Verward of onlogisch praten
  • Recente verhoging van gebruik van alcohol en/of andere middelen
  • Een plotse verbetering in de stemming kan erop wijzen dat iemand vrede heeft met de beslissing om zich van het leven te beroven
  • Afscheid nemen van dierbaren
  • Weggeven van persoonlijke spullen, opmaken van testament
  • Bezig zijn met de dood en met zelfmoord in spel of tekeningen
  • Opzoeken van literatuur of internetsites rond deze onderwerpen
  • Voorbereidingen treff en voor de eigen begrafenis
  • Een suïcideplan uitwerken, middelen verzamelen
  • Een suïcidepoging is een van de meest duidelijke signalen. Een zelfmoordpoging mag dus zeker niet geminimaliseerd worden: de drempel om het opnieuw te doen, is sterk verlaagd

4. Denkpatronen

Suïcidale mensen,

  • blijven vaak stilstaan bij een bepaalde gedachte, en zijn niet in staat om daarmee te stoppen
  • geloven dat er geen hoop voor hen is, en zien in de dood een oplossing voor hun lijdensweg
  • zien het leven als zinloos, of menen geen controle over hun eigen leven te hebben
  • voelen zich verward en hebben moeite zich te concentreren

5. Omgevingsfactoren

  • De zelfmoordpogingen of gelukte zelfdodingen van vrienden, medestudenten,… en hoe daarmee omgegaan wordt heeft een directe invloed op jongeren. Soms is er ook “copy cat” gedrag bij jongeren en ontstaat er een “epidemie” in bepaalde middens, culturen, regio’s.
  • Suïcidaal gedrag kan beïnvloed worden door informatie uit sociale media, kranten, televisie- programma’s,... Hoewel media en publieke opinie over zelfdoding niet de oorzaak zijn van suïcidaal gedrag, kunnen zij wel drempelverlagend werken. Bijvoorbeeld, de berichtgeving over de zelfdoding van een BV kan mensen die zich in hem of haar herkennen, er toe aanzetten om dezelfde stap
    te zetten.
  • In sommige families komen zelfmoordpogingen en zelfdoding vaker voor. Psychische kwetsbaarheid is gedeeltelijk genetisch bepaald.
  • Onderliggende psychiatrische stoornissen (depressie, angststoornissen, verslaving,…) kunnen mee een rol spelen.
  • Ruimte om te piekeren door bijvoorbeeld een gebrek aan werk of zinvolle dagbesteding gecombineerd met sociaal isolement, kan een omgeving creëren waarin men sneller overgaat tot een wanhoopsdaad.
  • Makkelijke toegang tot wapens, drugs, medicatie,… zorgt dat het actief uitvoeren van de plannen sneller kan.
Jongeren

Let op bijkomende waarschuwingssignalen, en mogelijke triggers voor tieners.

  • Problemen thuis of met politie.
  • Een recente breuk met een vriendje/vriendinnetje.
  • Het verlies van een goede vriend of vriendengroep.
  • Slechte resultaten op school.
  • Een gebrek aan vrienden of het zich isoleren van goede vrienden.
  • Plots zichzelf verwaarlozen: weinig douchen, niet langer fatsoenlijke kledij dragen, plots weglaten van make-up,…
  • Het tekenen of schilderen van doodstaferelen.
  • Plotselinge verschuivingen in het normale gedrag: plots slechte cijfers, drastische veranderingen in karakter, of rebelse acties.
  • Eetstoornissen zoals anorexia of boulimia. n Pesten of gepest worden.